Het tekenseizoen is weer begonnen. Daarmee groeit weer het risico op Lymeziekte, de infectieziekte die wordt overgebracht door teken. Het Centrum voor Infectieziektebestrijding van het RIVM deed onlangs onderzoek naar het vóórkomen van Lymeziekte in de huisartsenpraktijk. Naar schatting loopt ruim een miljoen mensen jaarlijks een tekenbeet op. In 2005 bleken 17.000 mensen besmet te zijn met de bacterie die Lymeziekte veroorzaakt. Dat is vijfduizend meer dan in 2001.
Het aantal besmette teken in Nederland is hoog, constateert de Universiteit van Wageningen tegelijkertijd. Gemiddeld is een kwart van de teken besmet met uitschieters tot de helft. Het Europese gemiddelde ligt zo rond de tien procent. De onderzoekers weten niet wat de oorzaak is van de stijging in besmettingen en het verschil met de rest van Europa. "De hogere reeënstand zou een oorzaak kunnen zijn van de stijging in aantal teken," denkt Joop Schellekens, regionaal consulent arts-microbioloog voor noord Nederland voor de GGD en verbonden aan het Laboratorium voor Infectieziekten in Groningen. Verder komen teken ook steeds vaker in tuinen voor, zeggen de Wageningse onderzoekers.
Borreliose
De schapenteek Ixodes ricinus is de drager van de bacterie Borrelia burgdorferi die Lymeborreliose ofwel Lymeziekte (in de volksmond ziekte van Lyme) veroorzaakt. Wanneer een mens of huisdier wordt gebeten door een besmette teek wordt in gemiddeld één procent van de gevallen de bacterie overgedragen. De overdracht van de bacterie vindt pas plaats als de teek meer dan een etmaal is aangehecht. Dat betekent dat een teek die binnen die periode verwijderd wordt geen gevaar oplevert voor besmetting.
De bacterie veroorzaakt een infectie die bij mensen in de meeste gevallen een rode, ringvormige huiduitslag veroorzaakt, het zogenaamde erythema migrans (EM) en soms een grieperig gevoel. Het is zaak snel naar de arts te gaan wanneer EM zich voordoet. Een behandeling met antibiotica is dan meestal afdoende. Wordt de lokale huidinfectie niet behandeld dan kan de bacterie zich via de bloedbaan in het lichaam verspreiden. Dan kunnen zich in de twee volgende stadia ernstige symptomen ontwikkelen die chronisch kunnen zijn zoals aandoeningen van het zenuwstelsel (neuroborreliose), de gewrichten (Lyme-artritis) en het hart.
Het probleem ontstaat wanneer iemand bij de arts komt met gezondheidsklachten die passen bij Lymeziekte maar zich niet kan herinneren of hij in de maanden daarvoor door een teek is gebeten. De diagnose Lymeziekte moet dan op een andere manier gesteld worden. Het standaardprotocol is een ELISA-test op de antistoffen IgG en IgM. Als een van deze twee positief is moet de uitslag bevestigd worden met een immunoblot, een zogenaamde western blot, legt Bart Meijer uit. Meijer is microbioloog in het Laboratorium voor Infectieziekten in Groningen. Dat lab voert serologische tests uit op onder andere borrelia-infecties voor huisartsen en voor negen ziekenhuizen in de omgeving. Het Infectielab test in het hoogseizoen zo'n vijfhonderd samples per week. "Wij hebben de laatste jaren zoveel positieve sera gekregen dat we geen tijd meer hadden om de resultaten uit de ELISA-bepalingen te bevestigen met een immunoblot," vertelt hij. "We hebben bovendien gemerkt dat die blot niet altijd even gevoelig is. Het komt voor dat de blot een negatieve uitslag geeft maar ik denk beslist dat het positief moet zijn. We hebben dus de indruk dat de blot niet het einde is van alle tegenspraak." Daarom is een bepaling van antistoffen tegen het C6-peptide aan de ELISA-test toegevoegd. Antistoffen tegen dit zeer specifieke borrelia-eiwit zijn in een vroeg stadium van de infectie al aanwezig en kan de ELISA-bepaling vaak bevestigen. Daardoor is het minder vaak nodig om een western blot uit te voeren. Dat is een veel arbeidsintensievere procedure die veel tijd kost.
Recombinant
Het verschil tussen de beide serologische bepalingen is dat een ELISA-test alleen maar aangeeft dát er antistoffen zijn die op Lyme wijzen. Een western blot vertelt ook tegen welke eiwitten van de bacterie er antistoffen zijn. "Zowel in ELISA-tests als western blots zijn de laatste jaren veel ontwikkelingen geweest," zegt Daan Notermans van het RIVM. Het gaat dan voornamelijk om verbeteringen in de specificiteit van de test. De kans op een fout-positieve testuitslag is daarmee veel minder geworden waarbij de gevoeligheid van de meting niet is verslechterd. Nieuw is de recombinant-techniek om specifieke eiwitten zoals het C6-peptide te produceren. Daarbij wordt een ander organisme zoals een gist gebruikt om het eiwit te vermeerderen. Ook is er door verschillende fabrikanten van blots gewerkt aan het automatiseren van de tests en de interpretatie, vertelt Notermans. Het RIVM doet op aanvraag van ziekenhuislabs een western blot als deze dat zelf niet kunnen.
Diagnostiek met behulp van serologie levert echter slechts een indirect bewijs voor de aanwezigheid van de borrelia-bacterie. Daarmee worden namelijk alleen antilichamen aangetoond. Het probleem bij de diagnose is dat de aanwezigheid van antistoffen tegen de borrelia-bacterie niets zegt over de aanwezigheid van de bacterie zelf. De antistoffen kunnen het restant zijn van een oude infectie waarvan de bron inmiddels verdwenen is, of juist een reactie op een nieuwe, actieve bacterie. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld syfilis. Daarbij kan aan de hand van de activiteit van bepaalde antilichamen wel worden vastgesteld of de bacterie nog actief is of niet. De klinische symptomen moeten in het geval van Lymeziekte de doorslag geven voor het onderscheid.
Sommige onderzoekers hypothetiseren dat zogenaamde seronegatieve Lyme ook bestaat. Dat wil zeggen dat de patiënt wel geïnfecteerd is met de bacterie maar geen antistoffen produceert. "Het is een omstreden visie," zegt Meijer. "Ik heb het sterke vermoeden dat na acht weken ziekte bijna iedereen antistoffen tegen Borrelia heeft. Bij vroege infecties, die vaak gepaard gaan met EM, is bekend dat antistoffen vaak nog niet aantoonbaar zijn. Bij een duidelijk EM heeft serologisch onderzoek dan ook weinig diagnostische betekenis."
Direct bewijs
Een alternatieve test die direct bewijs levert van de aanwezigheid van de borrelia-bacterie is de Heilige Graal waar microbiologisch onderzoekers naar op zoek zijn. Daar zijn wel mogelijkheden voor maar geen daarvan voldoet als diagnostische test voor Lymeziekte. Het aantonen van de bacterie met behulp van PCR is de meest gebruikte methode. Daarbij wordt een stukje DNA van de bacterie specifiek vermeerderd tot een meetbare hoeveelheid. In theorie is het een gevoelige methode om een kleine aantal bacterien aan te tonen. Het nut van deze methode valt in de praktijk tegen omdat er te weinig van de bacterie in weefsel of bloed zit. "Het werkt vooral goed als je een biopt neemt van het erythema migrans. Maar de waarde daarvan is beperkt omdat we in dat geval al zeker weten dat het om Lymeziekte gaat," zegt Meijer. Toch heeft zijn laboratorium onlangs een PCR voor borrelia ontwikkeld. "We willen graag laten zien dat de uitslag van de serologische tests klopt. Een controlestap dus," legt hij uit. Resultaten uit eigen lab heeft hij nog niet, maar een Amerikaanse onderzoeker heeft op deze manier laten zien dat seronegatieve Lyme erg onwaarschijnlijk is.
PCR is ook bruikbaar om te onderzoeken of de teek zelf besmet is met Borrelia burgdorferi, zowel 'wilde' teken als de teek die een mens heeft gebeten. Dat kan nuttig zijn om vast te stellen of je risico loopt op Lymeziekte als je door een teek bent gebeten. Dat laatste ontraadt Schellekens: "Het is duur en onbetrouwbaar. Er zijn fout-negatieven. Bovendien komt dan de 'tekologie' om de hoek kijken. Zelfs als je vaststelt dat de teek geïnfecteerd is, dan is de kans dat een geïnfecteerde teek de mens heeft besmet klein en afhankelijk van de duur van de aanhechting. Als de teek korter dan een dag heeft vastgezeten is die kans zelfs vrijwel nul."
Dit artikel is gepubliceerd in Diagned Magazine, juni 2007.