Het gebeurt niet vaak dat Nobelprijs-winnend onderzoek terug te voeren is naar één waarneming. Op 8 april 1982 zag Daniel Shechtman een stippenpatroon in zijn elektronenmicroscoop dat niet klopte met alles wat er bekend was over kristallen. De atomen in gewone kristallen zijn omringd door drie, vier of zes buren. Die omringing zorgt voor een oneindig herhalend patroon in het kristal.
Een kristal waarin een atoom vijf of tien buren heeft is onmogelijk, dacht men. Dat kun je immers wiskundig bewijzen. Net zo onmogelijk als het maken van een voetbal met enkel zeshoeken. Toch wees het stippenpatroon dat Shechtman zag op zo'n onmogelijke ordening. Maar niemand geloofde hem. Terwijl hij probeerde zijn werk te publiceren moest hij zelfs zijn vakgroep verlaten. Maar Shechtman wist dat het klopte wat hij zag. Met een combinatie van vaardigheid, geluk en hard werk wist hij te bewijzen dat quasikristallen echt bestaan, aldus het Nobelcomité.
'Toen duidelijk werd dat quasikristallen echt bestaan, sloeg dat nieuws in als een bom,' herinnert kristallograaf Elias Vlieg zich. 'Kristallografie is een fundamenteel vakgebied. Dit was iets dat absoluut niet kon. Shechtman heeft met experimenten laten zien dat de werkelijkheid soms wat genuanceerder is dan de theorie. Ik vind het terecht dat hij daarvoor nu de Nobelprijs heeft gekregen.'
De praktische toepassing is nog gering, zegt Vlieg, hoewel quasikristallen bijzondere eigenschappen hebben. Ze zijn gemaakt van metaallegeringen van bijvoorbeeld aluminium, koper en ijzer. Ze zijn hard en bros en isoleren warmte en elektriciteit goed. Verder heeft het oppervlak een lage wrijvingscoëfficient, wat betekent dat het geschikt is als anti-aanbaklaag in een pan of bijvoorbeeld wiellagers. De anti-aanbakpan bestaat al.
Dit nieuwsbericht verscheen op de website van KIJK en in KIJK nr. 13, 18 november 2011.