"Alle buren zijn dood, het is te veel"
Bastienne Wentzel
29 december 2003, Kranten
BAM, Iran, 29 december 2003 - Bam begraaft zijn doden. En dat zijn er verschrikkelijk veel. Zeker twintigduizend mensen waren op slag dood, zo’n tweeduizend gewonden bezweken alsnog. Ongeveer duizend mensen zijn nog levend uit het puin gehaald. Impressie uit het rampgebied.
De begrafenissen vallen het meest op langs de weg naar het Iraanse stadje Bam. Tientallen mensen uit het door de zware aardbeving getroffen stadje, begraven hier hun familieleden. Anderen rijden met pick-ups vol met eten en dekens richting rampgebied.
Buiten de stad is de materiële schade niet groot, maar eenmaal de hoofdstraat richting het oude centrum ingeslagen, wordt de omvang van de ramp onmiddellijk duidelijk. Geen enkel gebouw is meer intact. De meeste huizen bestonden uit bakstenen of leem, en zijn tot hopen stof verworden. Van sterkere gebouwen staan de muren nog en hangt de huisraad scheef naar buiten.
Tweederde van de huizen in Bam is verwoest, de rest is zwaar beschadigd en onbewoonbaar geworden. Iedereen die nog in de stad is, kampeert in tenten van de Rode Halve Maan, een zusterorganisatie van het Rode Kruis. Maar veel mensen kiezen ervoor in te zwaarbeladen auto’s met hun huisraad de stad te verlaten.
Tenminste één toerist, een Britse man, is omgekomen tijdens de aardbeving. Op de puinhopen van het hotel waar hij overnachtte, staat meneer Akhbar, de eigenaar, verdwaasd te kijken. ,Negen gasten had ik,’’ vertelt hij. ,,Ondanks het feit dat we allemaal lagen te slapen toen het gebeurde, konden we de meeste mensen op tijd naar buiten krijgen. Alleen voor de Britse man kwam de evacuatie net te laat.’’
Akhbar is al twee dagen lang familieleden aan het begraven. ,,Zestien begrafenissen had ik gisteren, en vandaag 24. Het is te veel allemaal. Al mijn buren zijn dood, in dit huis vier mensen, daar verderop woonden er zeven of acht en hiernaast vielen zes doden. In de hele straat gaat het om minstens tachtig slachtoffers.’’ Anderhalve dag na de ramp heerst er een kalme sfeer in de stad, en wordt er vooral hard gewerkt.
De hulpverlening is op gang gekomen. Overal lopen groepjes mannen met scheppen om overledenen op te graven. Auto’s met broden en conservenblikjes rijden rond en geven eten aan iedereen die erom vraagt. Er is geen agressie te bespeuren, behalve die ene keer dat de emoties hoog oplopen wanneer een ambulance geen plaats meer heeft voor nóg een dode. Vlakbij het historische centrum van de stad rouwt een familie om een vrouw van wie het stoffelijk overschot op een pick-up wordt geladen. ,,Haar huis was daar. De vrouw probeerde haar twee kinderen nog te pakken toen het huis instortte en hen allemaal begroef,’’ zegt een man uit het nabijgelegen Jiroft.
Op de overblijfselen van het huis zoekt een groepje van tien mannen naar meer slachtoffers. Er zijn nog zeker vierduizend vermisten, en het is onwaarschijnlijk dat die levend onder het puin vandaan gehaald worden.
De belangrijkste toeristische attractie van de stad, de 16e-eeuwse citadel, is eveneens tot stof vergaan. Het monument is zo zwaar beschadigd dat het onduidelijk is of het nog hersteld kan worden. Slechts een klein groepje mannen staat op de hoop puin die eerder de stadswal vormde. Erg veel belangstelling is er niet voor de verwoesting van het monument.
Dit artikel is gepubliceerd in diverse GPD-dagbladen waaronder het Utrechts Nieuwsblad.